Wat is de betekenis van vest?

2023-09-26
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

vest

Het begrip vest heeft 7 verschillende betekenissen: 1) bovenkledingstuk met een voorsluiting. bovenkledingstuk, meestal met lange mouwen, dat het bovenlichaam bedekt en een gesloten achterpand heeft en een voorpand dat in het midden in de lengte in tweeën wordt gedeeld door een sluiting, meestal van een aantal knopen of een ritssluiting...

2023-09-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vest

vest - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) een mouwloos jasje, te dragen onder de jas van het kostuum 2. (kleding) kort (gebreid) jasje met mouwen vest - Zelfstandignaamwoord 1. stadsgracht 2. vestingmuur, stadswal vest - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vesten 2. gebiedenwijs van vesten Ve...

Direct toegang tot alle 18 resultaten over vest?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-26
Begrippenlijst van het COB

Nederlands Instituut Fysiek Veiligheid (2019)

VEST

VeiligheidsEisen voor SpoorTunnels. Europese TSI, vertaald voor de Nederlandse implementatie.

2023-09-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vest

vest - zelfstandig naamwoord 1. trui waarbij voorkant open kan ♢ doe je vest aan, het is koud buiten 2. jasje zonder mouwen ♢ hij droeg een vest onder zijn pak Zelfstandig naamwoord: vest ...

2023-09-26
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

vest

jasje, colbert Geen afgeborstelde types voor jou! Nee, jij valt op deze muzikale alternatieveling. Lang haar en een leren vest doen jou smelten. (Joepie) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 7 Vlaamsheid: 1

2023-09-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

vest

(het, -en) jas, colbertje voor heren, damesjasje, jack. De criminelen trokken het rechterportier open en gingen aan de haal met een cd-speler en een bruine lederen vest. - HV, 25-11-2002.

2023-09-26
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Vest

een - aan hebben, soldatenslang voor ‘dronken zijn’. Sinds ca. 1833. Syn. in de olie.

2023-09-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

vest

1. Als herenkledingstuk. - In Vl.-België het gewone woord voor de korte jas, al of niet bij een pak behorend: jasje, colbert(je), colbertjasje. (De opgenomen voorb. zijn niet altijd duidelijk te scheiden van de bet. 3). Allee, kerel, speel uw vest uit en maak u nuttig! BRULEZ 1950, 39. Zij verspert Meulenaere de weg naar de achterkamer, alho...

2023-09-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vest

s.n., fest (it), festje (it).

2023-09-26
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

vest

I. 1. borstrok; 2. vest, vestje [damesjapon]; 3. kleed; dracht; II. 1. bekleden (met with); begiftigen; 2. kleden; be vested in, bekleed worden door [v. ambt], berusten bij [macht]; belegd zijn in [geld]; vested interests, bestaande belangen; vested rights, verkregen of oudere rechten; III. zich kleden; vest in, berusten bij [macht].

2023-09-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vest

v., verkorting van vestingartillerie; ook vestjes.

2023-09-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vest

I. v. vesten (schans, wed, gracht): velen vonden hun dood in de vest, stadsgracht. II. o. vesten (Fr. veste. Lat. vestis = kleed: manskledingstuk, zonder mouwen onder de jas gedragen; Z.-N. ook jas): zegsw. iem. op zijn vestje spuwen, a) grof beledigen, b) iem. zijn verkeerdheden op ruwe wijze onder het oog brengen; gmz. of plat.

2023-09-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vest

I v. (-en; -je) [~ vast] I. Eig. 1. sterke muur, wal van een vesting, al of niet met gracht: de gildebroeders stonden ov de -. 2. Bepk. stadsgracht : velen vonden de dood in de -. 3. Uitbr. vesting. - II. Metn. [op een gesloopte vest (I 1) aangebrachte] boulevard of straat in Vlaamse steden. III o. (-en; -je) [Fr. < Lat. vestis] manskieding...

2023-09-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vest

o. (-en), bovenkledingstuk voor mannen, zonder mouwen al of niet onder een colbertjasje gedragen: op zijn vestje geven, pak slaag of een uitbrander geven; op zijn vestje spuwen, harde waarheden toevoegen; heel wat onder zijn vestje hebben, nogal gezet zijn; een gebreid kort damesjasje; uitneembaar frontje onder of in de japonopening; veste. Het...

2023-09-26
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Vest

(kleedingstuk) van ’t Lat. vestis = kleeding, kleed ; van den Idg. wt. wes =bekleeden (vgl. 't Fr. vetir voor vestir; vestiaire = kleedplaats).

2023-09-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Vest

Het begrip vest heeft 2 verschillende betekenissen: 1. vest - VEST - v. (-en), VESTE, v. (-n), sterke muur eener vesting: de gildebroeders stonden op de veste; — vesting, versterkte plaats; — (ook) stadsgracht: het kind viel in de vest. 2. vest - VEST - o. (-en), VESTJE, o. (-s), zeker (mans) kleedingstuk, zonder mouwen onder de jas...

2023-09-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Vest

Vest, v. (-en), *-E, v. (-n), sterke muur (eener vesting); vesting, versterkte plaats; (ook) stadsgracht. *-, o. (-en), *-JE, (B. -N), o. (-s), zek. (mans)kleedingstuk, kamizool.

2023-09-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Vest

ger. sax . j. vast. Firmus.