Wat is de betekenis van vervaard?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vervaard

vervaard - Bijvoeglijk naamwoord 1. bevreesd, angstig, bang, kopschuw vervaard - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van vervaren Woordherkomst voltooid deelwoord van vervaren Uitdrukkingen en gezegden ♦ Voor geen kleintje vervaard zijn veel durve...

2024-04-24
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Vervaard

Het woord vervaard komt in het hedendaagse Nederlands alleen nog voor in de zegswijze: voor geen kleintje vervaard zijn: nergens bang voor zijn. Oorspronkelijk luidde de uitdrukking: voor geen klein geruchtje vervaard zijn, waarin gerucht betekende: trompetgeschal, krijgsrumoer. Men zei het van paarden in de strijd. Het woord vervaard is afgeleid v...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

vervaard

bevrees, beangs.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vervaard

adj., forfeard, bang, binaud; voor geen kleintjezijn, net foar in bytsje forfeard wêze, foar gjin bytsje stean, fan ien slach net lizze, fan ien brims net biizje; hij is niet gauw it is in hurden-ien.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vervaard

bn. (-er, -st), verschrikt, bevreesd, angstig : iem. vervaard maken : een licht vervaard mens.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vervaard

bn. (angstig, bevreesd): iemand vervaard maken.

2024-04-24
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Vervaard

van vervaren = schrik aanjagen, van vare — vrees.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vervaard

bn. (-er, -st), verschrikt, bevreesd, angstig: voor geen kleintje vervaard zijn, niet gauw bang zijn.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Vervaard

van ’t Mnl. vare = vrees (Os. far = belaging), van den Germ. wt. fer = belagen, zie Gevaar. Het Mnl. varen bet. dan ook: in hinderlaag brengen, dus in gevaar brengen, en daardoor: „schrik aanjagen”. Zoodoende werd vare ook vrees, schrik (zie Zegenen) en vervaard = verschrikt, bevreesd. Vervaarlijk: vrees aanjagend.