vervaakt
(vsr'vaM) bn. en bw. slaperig, vakerig, vervaard (vsr'va:rt) bn. en bw. (-er, -st) [vaar 1] angstig, bevreesd, bang : iemand maken; zijn voor iets. * gerucht, klein, vervaardheid v. vervaardigen (vgr'va.rdgggn) (vervaardigde, heeft vervaardigd) [vaardig maken) samenstellen, maken en voltooien : een beeld uit, van groen marmer. Syn. *...