Verontschuldigen
(verontschuldigde, heeft verontschuldigd), van schuld vrijspreken, rechtvaardigen, verschonen : zijn gedrag, die daad is niet te verontschuldigen; daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens! wie gij zijt, die anderen oordeelt (Rom. 2:1); — zich verontschuldigen, rechtvaardiging zoeken; verschoning vragen.