verkankeren
1) (1951) (plat) verknoeien; bederven; verpesten. • Hij was eigenlijk de enige die zijn parijs verblijf niet verkankerde; voor hem was het leven één onafgebroken scholingscursus; zijn hoofd was van zacht basalt en hij accepteerde álles. (Gerrit Kouwenaar: Ik was geen soldaat. 1951) • Ik heb al zes bandjes vol. Twee...