Wat is de betekenis van vanzelfsprekend?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vanzelfsprekend

vanzelfsprekend - Bijvoeglijk naamwoord 1. overduidelijk geldend, zonder verdere uitleg duidelijk Creativiteit en flexibiliteit zijn vanzelfsprekende vereisten. De band tussen school en kerk was vroeger een vanzelfsprekende zaak. vanzelfspr...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vanzelfsprekend

vanzelfsprekend - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: van-zelf-spre-kend 1. wat iedereen zo begrijpt ♢ vanzelfsprekend neem ik een cadeautje voor je mee Bijvoeglijk naamwoord: van-zelf-spre-kend ... is vanzelfsprekender...

2024-03-29
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Vanzelfsprekend

Men zou misschien niet verwachten dat een woord als vanzelfsprekend ooit als germanisme is afgekeurd. Nochtans was dit nog 20 jaar geleden het geval in sommige handboeken taalzuivering. Het kan echter geen germanisme zijn want het Duits kent alleen ‘selbstredend’. Volgens het WNT is vanzelfsprekend gewoon afgeleid van 'het spreekt...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vanzelfsprekend

adj., fansels.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vanzelfsprekend

bn., afgeleid uit de uitdr. het spreekt vanzelf, zó dat het niet uitdrukkelijk gezegd behoeft te worden, dat men niets anders kan verwachten; voor de hand liggend : op een manier die niemand voorzien had, al iverd het achteraf als vanzelfsprekend bepraat; — in attributief gebruik : het is de vanzelfsprekendste zaak dat daar werk van ge...

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vanzelfsprekend

bn. en bw., voor de handliggend: dat is toch vanzelfsprekend!; bw.: vanzelfsprekend eist dat veel tijd.