vaar
angst; vrees; schrik. angst; vrees; schrik. Het woord is sinds de zeventiende eeuw niet meer in gebruik, maar is in België wel bewaard gebleven in een aantal vaste verbindingen met daarin de combinatie "vaar noch vrees" of "vaar of vrees".
Klik hier en adverteer exclusief op deze zoekterm
Digitaal woordenboek van eigentijdse Nederlands
angst; vrees; schrik. angst; vrees; schrik. Het woord is sinds de zeventiende eeuw niet meer in gebruik, maar is in België wel bewaard gebleven in een aantal vaste verbindingen met daarin de combinatie "vaar noch vrees" of "vaar of vrees".
Geschreven door Marc De Coster. Uitgegeven op Ensie in 2020.
1) (17e eeuw) (inf.) vader. Vgl. moer*. • Het was er erg armoedig, de ouwe vaar van een van die mokkels waar we thuis waren bleef gewoon op z'n nest liggen toen ik z'n dochter op de grond lag te fleppen. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • Je vaar… om hem heb ik geen traan gelaten. (Catalijn Claes: Steenze...
Nederlandstalige WikiWoordenboek
vaar - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van varen ♢ Ik vaar 2. gebiedende wijs van varen ♢ vaar! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van varen ♢ vaar je?
Hans Heestermans
vaar - mannelijk lid; eig. ‘vader’. Wrsch. gebezigd in tegenstelling met moer ‘baarmoeder’. Eener (= iemand, H.) seer met de opstyging van de Vaar gequelt zijnde, ging by een Barbier om raad, De Geest v. Jan Tamboer 35 [1656].
Nederlandse encyclopedie
I.m., samentrekking van: vader. II. o., vair. III.bn., gust, niet drachtig: een koe vaar houden.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
I. VAAR m., samentrekking van vader, daarnaast als verkl. II. VAAR m., (veroud.) angst, schrik; thans nog in Z.-Ned. in de verb. : man zonder vaar noch vrees. III. VAAR (<Lat.), o., (lierald.) voering, uit klok- of schildvormige vakjes, beurtelings van zilver en azuur samengesteld. IV. VAAR zie varent (II). V. VAAR bn., (v...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
I. v. (vrees, gevaar, angst): hij kent vaar noch vreze; vero.; verg. vervaard. II. v. varen (vaarschroef); verg. moer. III. bn. (gust, onbevrucht); vare koeien. IV. m. (vader) zie vaartje.
Encyclopedie voor Iedereen
onbevrucht; vare koe of vaars, jonge koe v. 7 maanden tot 2 jaren.
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip vaar heeft 5 verschillende betekenissen: 1. vaar - VAAR - bn. (van wijfjesdieren) onbevrucht, gust: vare koeien. 2. vaar - VAAR - m. (veroud.) angst, gevaar: man zonder vaar noch vrees. 3. vaar - VAAR - v. (varen), vaarschroef. 4. vaar - VAAR - m. samentrekking van vader. VAARTJE, o. (-s), vadertje; (spr.) het heeft, is een aartje naa...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.