Wat is de betekenis van urmen?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

urmen

(1844) (< Westfr., Zaans ermen, zich arm roepen) (inf.) (met overdreven zelfmedelijden) klagen, zeuren, zaniken; tobben. • Toen ze over trouwe begon te urreme, was het tijd om op te stappe. (C. Borstlap: Een schip vaart uit. 1936) • Vergeet wat je zojuist in de krant gelezen hebt, anders loop je er de hele ochtend over te urmen. (Simo...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

urmen

urmen - Werkwoord 1. (inerg) zeurend bezig zijn De peuter had slaap en urmde enorm.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Urmen

(urmde, heeft geurmd). klagen, kreunen, zaniken : over iets urmen.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

urmen

urmde, h. geürmd (urm = arm: wurmen, tobben; kleinzielig klagen): urmen over.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

urmen

('urmɘn) (urmde, heeft geürmd) [ach arme roepen] klagen, tobben : -d, wurmend en stormend.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Urmen

(urmde, heeft geürmd), 1. tobben; 2. zielig klagen.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

URMEN

URMEN - (urmde, heeft geurmd), tobben, klagen : over iets urmen.