uitvreten
1) (1910) (inf.) profiteren; op iemands kosten leven. • We gaan eerst rustig uitvreten, en dan zullen we eens verder kijken, want ik wil vannacht in ieder geval in de stad slapen, in ’n lekker bed met ’n lekker wijf. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964) • Een vriend van ons, Henk Hilhorst, was een professional op het gebied van...