Wat is de betekenis van UITSTRIJKEN?

(16e eeuw, vero.) om de tuin leiden; bedriegen; oplichten. Het WNT citeert o.a. D. Erasmus (Colloquia Familiaria of Gemeensame t’samen-spraken. 1644) en E. Gaillard (De Keure van Hazebroek van 1336. Uitgave 1894-1905). • Uitstrijken. Bedriegen (Ver.). Taye (1581). Affiner. (1674) Men practiseert wondere practijcken, om d'een d'ander de v...

uitstrijken - Werkwoord 1. (ov) strijkend uiteen doen gaan, verspreiden over een oppervlak 2. (ov) spreiden over een langere termijn Woordherkomst samenstelling van uit en strijken

In papiermolens, het uitlopen van de halfstof uit de maalbak.

In papiermolens, het uitlopen van de halfstof uit de maalbak.

v., útstrike.

(streek uit, heeft uitgestreken), 1. (w. g.) doorhalen, uitwissen; 2. strijkende uiteen doen gaan, hetzij vlak maken of verspreiden over: gekreukt goed uitstrijken ; metselspecie uitstrijken; de boter uitstrijken; — (drukk.) de vellen onder het inleggen losmaken door met de duimnagel langs de stapel te strijken; 3. door strijken doen v...

(streek uit, heeft uitgestreken) 1. uitwissen, doorhalen. 2. strijkend doen verdwijnen, gladmaken : kreukels en plooien -. ➝ uitgestreken.

(streek uit, heeft en is uitgestreken), 1. doorhalen, uitwissen; 2. verspreiden over een oppervlak: metselspecie uitstrijken; 3. door strijken doen verdwijnen: kreukels en plooien uitstrijken.

...