uitstel
uitstel - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen ♢... dat ik uitstel
Wiktionary (2019)
uitstel - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstellen ♢... dat ik uitstel
Muiswerk Educatief (2017)
uitstel - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-stel 1. het verschuiven naar een later tijdstip ♢ hij vroeg uitstel van militaire dienst aan 1. van uitstel komt afstel [als je iets uitstelt, doe je...
Henk T. van der Molen, Mark A. Hommes & Frits Kluijtmans (1995)
Een vorm van vermijdingsgedrag waarbij de brenger van slecht nieuws de mededeling of het gesprek zelf steeds vooruit schuift.
H.J. Terblanche - M.A., D. Litt
opskorting, verskuiwing tot ‘n later tyd, verdaging; uitgestel, tot later verskuif, opskort.
Van Dale Uitgevers (1950)
o., opschorting, verschuiving tot later tijd: deze zaak kan geen uitstel lijden ; uitstel van executie; zonder uitstel, dadelijk ; — (spr.) uitstel is geen afstel, wat uitgesteld is, is niet opgegeven ; — van uitstel komt afstel, wat men uitstelt, blijft soms geheel achterwege ; — uitstel vragen, ver...
M. J. Koenen's (1937)
o. (verdaging, verschuiving in tijd, verlenging van een gestelde termijn): uitstel vragen; uitstel van betaling; het kan geen uitstel lijden; uitstel van executie; zonder uitstel; zegsw. uitstel is geen afstel, wat uitgesteld wordt, is niet voorgoed afgedaan.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: