uitstaan
uitstaan - Werkwoord 1. absoluut nog niet geïnd of ingevorderd ♢ Dat bedrag stond nog uit, maar het is nu binnen. 2. absoluut iemand/iets niet kunnen ~: een grote hekel aan iemand/iets hebben ♢ Ik kan haar echt niet uitstaan! Woor...
Wiktionary (2019)
uitstaan - Werkwoord 1. absoluut nog niet geïnd of ingevorderd ♢ Dat bedrag stond nog uit, maar het is nu binnen. 2. absoluut iemand/iets niet kunnen ~: een grote hekel aan iemand/iets hebben ♢ Ik kan haar echt niet uitstaan! Woor...
Muiswerk Educatief (2017)
uitstaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-staan 1. het meemaken en uithouden ♢ ik kan al die drukte niet uitstaan 2. op een rekening staan zodat je rente ontvangt ♢ hoeveel geld heb je ui...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., útstean; (verdragen), forneare, duldzje, daeije, hurd(zj)e; iem. niet kunnen —, immen net snuven, sykjen hearre meije, immen hearre noch sjen kinne, net luchtsje, fordrage, útstean kinne; iets niet kunnen —, eat net hawwe kinne, earne net oer kinne; zij kunnen elkaar niet &mdas...
Van Dale Uitgevers (1950)
(stond uit, heeft uitgestaan), 1. naar buiten staan, uitsteken : uitstaande oren ; de poten van die tafel staan een beetje uit; 2. buiten, onder de mensen staan, uitgezet zijn : uitstaande vorderingen ; ik heb nog veel geld uitstaan, nog te vorderen; geld staat uit tegen 5%, is tegen 5% uitgeleend; 3. (Zuidn.) ont...
M. J. Koenen's (1937)
stond uit, h. uitgestaan (1 verdragen; dulden, lijden; 2 te maken hebben; 3 op rente staan): 1. ik kan hem, zijn bluf niet uitstaan; wat hebben we al niet uitgestaan met dien jongen; 2. ik heb met dien man niets uit te staan; Z.-N. ik heb geen uitstaans met; 3. een kapitaal kan uitstaan, op rente staan; nog: uitstaande schulden, te betalen.
Jozef Verschueren (1930)
('uit) (stond uit, heeft uitgestaan) 1. buiten de lijn staan : nummer zeven staat uit. 2. met wilskracht verdragen, lijden : hitte kunnen veel pijn -; hij heeft met zijn zoontje al veel uitgestaan; iemand niet kunnen -. Syn. ➝ doorstaan. 3. dulden : ik kan zijn bluf niet -. 4. maken : ik heb met die man niets uit te staan; niets met iemand...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(stond uit, heeft uitgestaan), 1. naar buiten staan, uitsteken: uitstaande oren; 2. onder de mensen uitgezet zijn: uitstaande vorderingen; 3. iets met iemand of iets uit te staan hebben, ermee te maken hebben; dulden, lijden, verduren: ik heb doodsangsten uitgestaan; iemand niet kunnen uitstaan, een afkeer van hem hebben; ik kan dat niet uitstaan...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: