Wat is de betekenis van uitstaan?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitstaan

uitstaan - Werkwoord 1. absoluut nog niet geïnd of ingevorderd Dat bedrag stond nog uit, maar het is nu binnen. 2. absoluut iemand/iets niet kunnen ~: een grote hekel aan iemand/iets hebben Ik kan haar echt niet uitstaan! Woor...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitstaan

uitstaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-staan 1. het meemaken en uithouden ♢ ik kan al die drukte niet uitstaan 2. op een rekening staan zodat je rente ontvangt ♢ hoeveel geld heb je ui...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

uitstaan

uitgestaan, buitekant staan; verdra; uithou; nog te vorder.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitstaan

v., útstean; (verdragen), forneare, duldzje, daeije, hurd(zj)e; iem. niet kunnen —, immen net snuven, sykjen hearre meije, immen hearre noch sjen kinne, net luchtsje, fordrage, útstean kinne; iets niet kunnen —, eat net hawwe kinne, earne net oer kinne; zij kunnen elkaar niet &mdas...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitstaan

(stond uit, heeft uitgestaan), 1. naar buiten staan, uitsteken : uitstaande oren ; de poten van die tafel staan een beetje uit; 2. buiten, onder de mensen staan, uitgezet zijn : uitstaande vorderingen ; ik heb nog veel geld uitstaan, nog te vorderen; geld staat uit tegen 5%, is tegen 5% uitgeleend; 3. (Zuidn.) ont...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitstaan

stond uit, h. uitgestaan (1 verdragen; dulden, lijden; 2 te maken hebben; 3 op rente staan): 1. ik kan hem, zijn bluf niet uitstaan; wat hebben we al niet uitgestaan met dien jongen; 2. ik heb met dien man niets uit te staan; Z.-N. ik heb geen uitstaans met; 3. een kapitaal kan uitstaan, op rente staan; nog: uitstaande schulden, te betalen.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitstaan

('uit) (stond uit, heeft uitgestaan) 1. buiten de lijn staan : nummer zeven staat uit. 2. met wilskracht verdragen, lijden : hitte kunnen veel pijn -; hij heeft met zijn zoontje al veel uitgestaan; iemand niet kunnen -. Syn. ➝ doorstaan. 3. dulden : ik kan zijn bluf niet -. 4. maken : ik heb met die man niets uit te staan; niets met iemand...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitstaan

(stond uit, heeft uitgestaan), 1. naar buiten staan, uitsteken: uitstaande oren; 2. onder de mensen uitgezet zijn: uitstaande vorderingen; 3. iets met iemand of iets uit te staan hebben, ermee te maken hebben; dulden, lijden, verduren: ik heb doodsangsten uitgestaan; iemand niet kunnen uitstaan, een afkeer van hem hebben; ik kan dat niet uitstaan...