uitlopen
...
Wiktionary (2019)
uitlopen - Werkwoord 1. ergatief lopend een ruimte verlaten ♢ Hij is woedend de kamer uitgelopen. 2. ergatief nieuwe takjes en blaadjes krijgen ♢ De lente is vroeg en bomen lopen al uit. 3. ergatief langer duren dan verwacht ...
Muiswerk Educatief (2017)
uitlopen - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-lo-pen 1. lager duren dan afgesproken was ♢ dit programma is een half uur uitgelopen 2. nieuwe takjes en blaadjes krijgen ♢ de oude plant is weer...
Marc De Coster (2017)
Uitlopen - ontsnappen uit het peloton; de voorsprong vergroten op een groep renners. Fr. se détacher; Eng. to pull away. Vandaar: uitloper.
Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)
uitlopen: een grotere voorsprong nemen op de tegenstanders, verder wegrijden van de hoofdmacht.
Marc de Coster (2009)
Ontsnappen aan het peloton; de voorsprong vergroten op een groep renners. Frans: se détacher. Engels: to pull away. Vandaar: uitloper. Het tempo stokte en Nijboer kon weer uitlopen. (Trouw, 04/05/1993) Omstreeks de 45e kilometer viel de beslissende ontsnapping. Roger Coolen, Ferry van Heeswijk, Harrie van Putten en Michel Stobbelaar lieten het pel...
Jan Luitzen (2009)
(onov ww; liep uit; is uitgelopen) SP - de afstand, voorsprong (op andere renners) vergroten: Zoetemelk liep dertig seconden uit op het achtervolgend peloton.
J. van Donselaar (1936)
(liep uit, heeft uitgelopen), 1. (hist., met een slaaf als onderwerp) tijdelijk de eigen plantage( ) (A.1) verlaten om zijn vrouw op een andere te gaan bezoeken. De Negers( ) hebben soms vrouwen, waarmede zij leven, op ver afgelegene plantaadjen( ); zoodra zij nu van het werk komen, gaan of varen zij derwaarts ( ). Daar nu een zoodanig uitloopen, h...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: