Wat is de betekenis van uitleggen?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitleggen

uitleggen - Werkwoord 1. (ditr) iets doen begrijpen De leraar ging de leerstof aan de leerlingen uitleggen. 2. (ov) iets groter, langer of ruimer maken Hij zou dat kledingstuk voor ons uitleggen. 3. (ov) iets leggend uitspreiden ...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitleggen

uitleggen - regelmatig werkwoord uitspraak: uit-leg-gen 1. het op een bepaalde manier zien of voelen ♢ hij legde mijn zwijgen uit als boosheid 2. wijder maken ♢ je bent dik geworden, ik zal die...

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

uitleggen

- geld uitleggen, geld als bijdrage geven.

2024-04-20
Communicatie

Mr. John Knecht en B.G.J. Stoelinga

Uitleggen

Uitleggen is synoniem voor uiteenzetten, uitvoerig meedelen.

2024-04-20
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitleggen

1. (Geld) als bijdrage, als inleg geven; inz. m. betr. t. kansspelen: inleggen. De mannen van dokken en kaaien ... legden toch het gansche jaar uit om er met Carnaval een flink stuk af te scheuren, VAN LOOY 1945, 95. Wij leggen iedere maand twintig frank uit om op het einde van het jaar samen te gaan eten, Gehoord te Boom jan. 1977. 2. Ver...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitleggen

v., útlizze; (duidelijk maken), bitsjutte, for-, opklearje; iets in zin eigen voordeel —, eat jins kant oer, eat op jins kant útlizze.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitleggen

(legde, leide uit, heeft uitgelegd, -geleid), 1. leggende uitspreiden : een kleed uitleggen ; wasgoed uitleggen (om het te laten bleken); 2. uit de kast enz. leggen, gereedleggen; — (kooph.) goederen uitleggen, op zicht geven ; — als bijdrage, inleg geven : samen geld uitleggen om wat te kopen; 3. groter make...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitleggen

legde of lei uit, h. uitgelegd of uitgeleid (1 gereedleggen; 2 leggende uitspreiden, uitbreiden; 3 als bijdrage afzonderen; 4 verklaren, doen begrijpen, blootleggen): 1. het ondergoed, het linnen uitleggen; 2. een japon uitleggen, ruimer maken; een stad uitleggen, uitbreiden; 3. elk per week een gulden uitleggen; 4. een som uitleggen, een wetsartik...