Wat is de betekenis van uitgeslapen?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitgeslapen

uitgeslapen - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van uitslapen

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitgeslapen

adj., útsl(i)ept, liep, gewikst, skrander, tûk, bitûft; — zijn, de sliep út hawwe.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitgeslapen

[het accent wisselt] bn. bw. (-er, -st), wakker van geest, pienter, bijdehand, vooral in het zien en waarnemen van eigen voordeel.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitgeslapen

bn., bw. (volt. dw. v. uitslapen: schrander, slim, bijdehand).

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitgeslapen

bn. en bw. schrander, slim, wakker, bijdehand : een kerel, uitgesproken bn. en bw. 1. Eig. verl. deelw. van uitspreken, geuit. 2. Metf. in hoge mate datgene wat het volgende woord zegt: een remming; een kommunist; in naturalistische zin.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitgeslapen

bn. en bw. (-er, -st), 1. pienter, bijdehand; 2. uitgerust.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITGESLAPEN

UITGESLAPEN - bn. wakker, bij de hand, slim.