uitgerust
uitgerust - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van uitrusten uitgerust - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet meer moe, met hernieuwde energie 2. van benodigdheden voorzien Woordherkomst voltooid deelwoord van uitrusten, samenstelling van uit(bijwoord) en gerust(werkwoord)