Wat is de betekenis van uitgang?

(2013) (euf.) levenseinde. • Het begon met: gij zult niet doden. Toen kwam de vraag: mag de dokter doden? Later verschoof het debat naar: de dokter moet mij doden als ik dat wil. Sinds kort is aan de orde: mag ik mijn moeder doden? Ik voorspel dat binnen afzienbare tijd het criterium om te mogen doden van 'uitzichtloos lijden' volledig verschu...

uitgang - Zelfstandignaamwoord 1. een weg waarlangs men een ruimte verlaten kan ♢ De uitgang werd bewaakt door een bewaker. 2. (taalkunde) aantal letters achter de stam van een woord als vervoegings- of verbuigingselement 3. (techniek) aansluiting van elektrisch apparaat waar een signaal naa...

uitgang - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-gang 1. opening waardoor je naar buiten gaat ♢ weet u waar de uitgang van dit gebouw is? 2. deel dat wordt toegevoegd ♢ de uitgang van 'beantwoordt...

uitgang - Openingen die alleen worden gebruikt om een gebouw, kamer of andere besloten ruimte te verlaten.

1. M. betr. t. een processie, een optocht e.d.: het uittrekken; rondgang; - soms bep.: doortocht, op- tocht. Al wat beenen had begaf zich dan naar de Meir ... om den «toer» te zien. Die uitgang was een gemaskerde optocht. Hij lokte ook veel buitenvolk naar de stad, VAN LOOY 1945, 87. Om 15 uur uitgang van de Hanswijkprocessie die besch...

plek waar ‘n mens kan uitgaan; einde; sterfuur.

(Fr.: ûtgong). De kavel van een doorgaande plaats, vrijwel evenwijdig aan die der andere hoeven van een streekdorp. Loopt, dwars op de weg, door de hele breedte (of bijna zo ver) van het bij het dorp horende veld. zie Strookverkaveling, Verkaveling.

s., útgong.

...