Wat is de betekenis van uiten?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uiten

uiten - Werkwoord 1. (refl) zich ~: uiting geven aan gevoelens Hij had vaak moeite zich te uiten. 2. (ov) zeggen Hij uitte een schreeuw. Woordherkomst Afgeleid van uit.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uiten

uiten - regelmatig werkwoord uitspraak: ui-ten 1. laten zeggen of blijken wat je voelt ♢ hij kan zich moeilijk uiten 2. het uitspreken of laten blijken ♢ je moet je ontevredenheid wel uiten...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uiten

v., uterje; veelover, gâns losmeitsje oer; zich —, jin uterje, oppenearje; zich zeer ongunstig —, raer guod spuije, út in raer gat blieze.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uiten

(uitte, heeft geurt), als geluid van zich doen uitgaan, uitspreken: hij uitte bittere klachten; — te kennen gevet: zijn gedachten uiten; een vermoeden uiten; — zich uiten, zijn gedachten te kennen geven, zich uitlaten: hij heeft zich daarover nog niet geuit.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uiten

uitte, h. geuit (uitspreken, te kennen geven): geen woord kunnen uiten; zich uiten, zijn denkwijze te kennen geven.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uiten

(uitən) (uitte, heeft geuit) 1. te kennen geven : een mening de wens, de vrees -. 2. spreken: bittere woorden -. 3. z i c h -, zijn gedachten, gevoelens te kennen geven.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uiten

(uitte, heeft geuit), 1. uitspreken: een kreet uiten; zich uiten, zijn gedachten te kennen geven; 2. zich openbaren, vertonen: een ziekte die zich uit in, die deze symptomen heeft.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Uiten

denom. van uit: iets uit, naar buiten brengen; vgl. innen.