Wat is de betekenis van uitdoen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitdoen

uitdoen - Werkwoord 1. (ov) uitschakelen Hij deed het licht uit. 2. (ov) kleding afleggen De stripper deed tergend langzaam haar bloesje uit. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en doen(werkwoord)

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitdoen

uitdoen - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-doen 1. van je lichaam af halen ♢ hij deed zijn schoenen uit 2. de knop omzetten zodat het niet meer werkt ♢ wil jij het licht uitdoen? ...

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

uitdoen

uitzitten, vol maken Ik steunde de regering-Tindemans I steeds met groot enthousiasme. In al mijn interviews onderstreepte ik dat zij haar volle vier jaar moest uitdoen. (Wilfried Martens, De memoires: luctor et emergo) In Belgisch-Nederlands wordt veel 'uitgedaan': het licht, aardappelen, een verplichte verblijfsperiode,...

2024-04-25
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

uitdoen

Mortier wil zijn contract uitdoen. Ministers die de volledige legislatuur/rit uitdoen (uitdienen, uitzitten).

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitdoen

1. Uit een min of meer begrensde ruimte verwijderen; uithalen, uitnemen, uittrekken, wegnemen; (bonen, erwten) doppen; (bomen, veldvruchten e.d.) uit de grond halen, rooien; (koeien e.d.) uit de stal naar de wei brengen. Aan dradige ... stengels dorden er lange ... snijboonen. Ik wilde ze plukken en uitdoen, ze laten weeken voor mijn maal van den v...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitdoen

v., útdwaen.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitdoen

(deed uit, heeft uitgedaan), 1. uittrekken, afleggen: kousen en schoenen uitdoen. 2. uit iets verwijderen; aardappelen uitdoen, rooien, delven; bonen, erwten uitdoen, doppen. 3. (Zuidn.) ten einde dienen: zijn tijd uitdoen; — het eind bereiken van: de week uitdoen. 4. uit-, wegvegen, doorhalen:...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitdoen

deed uit, h. uitgedaan (1 uittrekken; 2 uitvegen, doorhalen; 3 uitdoven, uitblazen; 4 Z.-N. eindigen; 5 Z.-N. uitbesteden): 1. een japon uitdoen; 2. een post in een boek uitdoen; 3. de lamp, de kaars uitdoen; 4. de week uitdoen; de winter uitdoen, het einde v. d. winter bereiken; 5. een kind uitdoen.