Wat is de betekenis van uitbundig?

2025-11-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitbundig

bn. bw. (-er, -st), 1. het gewone of de maat overschrijdend, hevig, buitengewoon, bovenmatig: iem. uitbundig prijzen, toejuichen; iem. uitbundige lof toezwaaien. 2. (van pers.) op drukke, opgewonden wijze zijn gevoelens uitend: kinderen en honden doen meestal erg uitbundig; — (van uitingen) zeer nadrukkelijk of hevig plaats hebb...

2025-11-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitbundig

uitbundig - Bijvoeglijk naamwoord 1. het gewone of de maat overschrijdend, buitensporig, bovenmatig 2. op drukke, opgewonden wijze zijn gevoelens uitend Woordherkomst afgeleid van het Duitse ausbündig met het achtervoegsel -ig Synoniemen [1] abundant, overvloedig, rijk, rijkelijk, weelderig, welig [2] enthousiast, gee...

2025-11-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitbundig

uitbundig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: uit-bun-dig 1. met gezellige kleuren ♢ Truus draagt altijd van die uitbundige kleding 2. heviger dan normaal ♢ de directeur zwaaide hem uitbundige lo...

2025-11-17
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Uitbundig

De omschrijvingen, die men in de woordenboeken vindt: voorbeeldig, uitnemend, voortreffelijk, zijn niet meer in overeenstemming met het tegenwoordige taalgebruik. Wij zeggen: de kinderen hadden uitbundig plezier of: iemand uitbundig prijzen. De definitie der woordenboeken is echter historisch wel te verklaren. Het Duitse zelfstandig naamwoord Ausbu...

2025-11-17
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

uitbundig

oordrewe; lawaaierig.

2025-11-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitbundig

adj. & adv., bjusterbaeflik.

2025-11-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitbundig

bn., bw. (bovenmatig, buitengewoon): uitbundige lof; de rede uitbundig toejuichen.

2025-11-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitbundig

(uid'bundəch) bn. en bw. (-er, -st) [Dui. naar buiten gebonden stuk laken, dat als monster dient] bovenmatig, buitengewoon, uitnemend : -e lof; iemand toejuichen,

2025-11-17
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Uitbundig

van ’t Hoogd. ausbündig, letterlijk: wat uit den bundel gedaan is, n.1. het uiteinde van het stuk laken, dat uitgevouwen lag, om als monster, als „toonbeeld” te dienen; vandaar: iets uitbundig prijzen, d.i. als toonbeeld, als voortreffelijk.

2025-11-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitbundig

bn. en bw. (-er, -st), 1. buitengewoon, bovenmatig: iemand prijzen; 2. op drukke, opgewonden wijze zijn gevoelens uitend: uitbundige vreugde.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-17
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Uitbundig

van ’t Hgd. ausbündig, van Ausbund: puikje, toonbeeld. Dit Ausbund wil letterlijk zeggen: wat uit den bundel gedaan is, en was oorspr. het uiteinde van een stuk laken, dat niet opgebonden (opgerold) was, maar uitgevouwen lag, om als monster, als „toonbeeld” te dienen; een „Ausbund” moest dus voortreffelijk, puik,...