Uitbundig
bn. bw. (-er, -st), 1. het gewone of de maat overschrijdend, hevig, buitengewoon, bovenmatig: iem. uitbundig prijzen, toejuichen; iem. uitbundige lof toezwaaien. 2. (van pers.) op drukke, opgewonden wijze zijn gevoelens uitend: kinderen en honden doen meestal erg uitbundig; — (van uitingen) zeer nadrukkelijk of hevig plaats hebb...