Wat is de betekenis van twijg?

2023-12-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

twijg

twijg - Zelfstandignaamwoord 1. een dun buigzaam takje van een boom of struik Manden kunnen ook van twijgen gevlochten worden.

2023-12-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

twijg

twijg - zelfstandig naamwoord 1. buigzame tak ♢ de duif had een twijg van de wilg in haar snavel Zelfstandig naamwoord: twijg de twijg de twijgen het twijgje

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-02
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Twijg

Deze dunne tak (zie ‘Tak’) wijst wanneer hij goed gedijt - op de vervulling van een wens. Zijn de twijgen dor en zonder bladeren, dan hoopt men tevergeefs op een gunstige verandering in het werkelijke leven. (Zie ook ‘Boom’, ‘Blad’).

2023-12-02
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

twijg

➝ tak.

2023-12-02
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Twijg

is een houtig geworden scheut, dus meestal een 2-jarige loot. In de bosb. meer i.h.a. een dunne tak of de 1 -jarige loten van een stoel.

2023-12-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Twijg

s., twiich, twige, prikke, tien (pl. tienen).

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Twijg

v. (-en), afsplitsing van een tak; rijs, teen, zijtakje, gewoonlijk buigzaam.

2023-12-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

twijg

v. twijgen (een loot, takje, rijsje).

2023-12-02
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Twijg

Houtige plantenstengel, die ca. één jaar oud is. De t. is de tusschenvorm tusschen scheut en tak. Gulzige twijg is een kweekerterm voor een twijg van bijz. groote afmetingen, ontstaan door een sterken aandrang van sap en door haar sterken groei geneigd andere organen te overvleugelen.

2023-12-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

twijg

(twijch) v. (-en; -Je) [twee gaffelvormige tak] loot, tak, rijs. teen.

2023-12-02
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Twijg

v./m. (-en), afsplitsing van een tak; rijs, teen, zijtakje, gewoonlijk buigzaam.

2023-12-02
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Twijg

verwant met twee; het woord w. d. z.: een verdeeling van den stam of tak in tweeën. Zie ook Gewei.

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

TWIJG

TWIJG - v. (-en), loot, telg, spruit; teen; takje. TWIJGJE, o. (-s),

2023-12-02
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Twijg

Twijg, v. (-en), loot, telg, spruit; teen; takje. *-EN, bn. van twijgen, van teen (vervaardigd).