Wat is de betekenis van tuut?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

tuut

1) (1899) (inf. vero.) (vnl. Utrecht en Rotterdam) politieagent. Volgens sommige bronnen afgeleid van het Latijnse woord ‘tutus’ (veilig). Stoett en Van Dale menen evenwel dat het woord werd genoemd naar het geluid van het signaalhoorntje. Anderen zien dan weer verband met de gewestelijke benaming voor een kip, nl. ‘tuut’&rs...

2024-04-20
Jargon & Slang van Politieagenten en rechercheurs

Marc De Coster (2017)

Tuut

Tuut - politieagent, vnl. te Rotterdam. Volgens Woordenschat afgeleid van Lat. tutus = veilig. Volgens Stoett en Van Dale (EW) evenwel genoemd naar het geluid van het signaalhoorntje.

2024-04-20
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

tuut

(zn) fopspeen EK.

2024-04-20
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

tuut

(vnl. Utrecht en Rotterdam) politieagent. Volgens De Beer & Laurillard afgeleid van het Latijnse woord tutus (veilig). Stoett en Van Dale menen evenwel dat het woord werd genoemd naar het geluid van het signaalhoorntje. Anderen zien dan weer verband met de gewestelijke benaming voor een kip, nl. tuut. In het Bargoens wordt een agent immers...

2024-04-20
Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

TUUT

Brabants voor: band van auto of fiets: ’n lekke tuut = ’n lekke band.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tuut

I. tw., nabootsing van het geluid van een signaalhoorn of -fluit (meest in kindert.). II. zn. m., (gew.) tureluur; — grote tuut, zwarte ruiter (Tringa erythropus). II. m., (gew.) politieagent.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tuut

tw., nabootsing van het geluid van een signaalhoorn of -fluit (vnl. in kindert.).