tuut
1) (1899) (inf. vero.) (vnl. Utrecht en Rotterdam) politieagent. Volgens sommige bronnen afgeleid van het Latijnse woord ‘tutus’ (veilig). Stoett en Van Dale menen evenwel dat het woord werd genoemd naar het geluid van het signaalhoorntje. Anderen zien dan weer verband met de gewestelijke benaming voor een kip, nl. ‘tuut’&rs...