Wat is de betekenis van Tusschen?

2024-04-23
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Tusschen

is een afl. van twee (Os. twisk = tweevoudig, twee); het staat voor in-tusschen, d. i. in (het midden van) twee, b.v. tusschen de bladen van dit boek = te midden van twee bladen. Vgl. ’t Mnl.: ,, Twisken verlies ende groet ghewin is een kenlic onderscheit”. Zoo ook : ondertusschen = onder twee. Bij uitbreiding bet. tusschen: te midden v...

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tusschen

Tusschen - vz. van weerszijden besloten door of te midden van twee zelfstandigheden: hij zat tusschen ons ; — (fig.) dat blijft tusschen ons, niemand anders dan wij mag het weten (is er van meer dan twee personen sprake, dan gebruike men onder); — tusschen Amsterdam en Haarlem, op den weg, die van de eene naar de andere stad leidt; &m...

2024-04-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Tusschen

Tusschen, vz. midden in, naar; - elf en twaalf, na elf en vóór twaalf uur; - Amsterdam en Haarlem, op den weg die van de eene naar de andere stad leidt; - twee stoelen in de asch zitten, zich in de uiterste verlegenheid bevinden; - licht en donker, bij het vallen van den avond, bij het aanbreken van den dag; - beide, zoo wat, tamelijk...

2024-04-23
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Tusschen

Inter. ger. zvvuschend: sax. tvvischen.