Wat is de betekenis van tuimelen?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

tuimelen

(1935) (Barg.) binnensluipen via een tuimelraam. • We hoeve helegaar niet te tuimele en hebbe in het spieze niks te make. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935) • Naar een baas heb 'k intusse maar niet meer gezocht, omdat 'k het bij tante Sien toch voorgoed gevrete heb en aan Nol een goeie vriend kreeg. Ik ga voor 'm uit tuimele...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tuimelen

tuimelen - Werkwoord Woordherkomst onderste boven vallen Synoniemen omvallen, duikelen, struikelen, buitelen, flikkeren, tommelen, kelderen, kieperen, smakken, rollen

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tuimelen

tuimelen - regelmatig werkwoord uitspraak: tui-me-len 1. over de kop rollen ♢ het kind tuimelde van de trap af Regelmatig werkwoord: tui-me-len ik tuimel jij/u tuimelt ...

2024-04-23
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

tuimelen

tuimelen - vrijen, stoeien; eig. ‘heen en weer gaande bewegingen maken’ (vgl. torn melen). (Twee gelieven) zullen hun zelven maken al moede Met spelen, met kussen met lecken, Met kittelen, met tuymelen, H. d. Am. Cc 8 v° [midden 16e e.].

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tuimelen

v., tommelje, tûmelje, tobbelje, hollebolje, bûkelje, trûzelje, truzelje, trûdelje, trudelje.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tuimelen

(tuimelde, heeft en is getuimeld), 1. ondersteboven vallen: wat topzwaar is, tuimelt gauw; — buitelen, hals over kop vallen, vallen in ’t alg.: van de trap tuimelen; uit een raam tuimelen. 2. vallen in fig. zin, bankroet gaan; staat of rang verliezen, ontslagen worden. 3. (van ramen, kleppen e.d.) om een horizontale...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tuimelen

tuimelde, is getuimeld; buitelen, draaiend neerstorten; hals over kop vallen, afrollen: van een dak tuimelen.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tuimelen

('tuimələn) (tuimelde, getuimeld) I. (heeft en is) ondersteboven, hals over kop rollen II. (is) 1. tuimelend neerstorten : van een dak -. Syn. → dalen. 2. bankroet gaan. 3. staat, rang, aanzien of betrekking verliezen.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tuimelen

(tuimelde, heeft en is getuimeld), 1. ondersteboven vallen; buitelen, hals over kop vallen; (fig.) van zijn voetstuk -, staat of rang verliezen; 2. draaiende, zwenkende bewegingen maken, m.n. bij het vliegen; struikelen; 3. (van ramen e.d.) om een horizontale as ter halve hoogte draaien; omklappen.