troosteloos
troosteloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet van zijn trieste stemming te bevrijden ♢ Een troostelozer dorp was nauwelijks voorstelbaar. Woordherkomst afgeleid van troost met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
Wiktionary (2019)
troosteloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet van zijn trieste stemming te bevrijden ♢ Een troostelozer dorp was nauwelijks voorstelbaar. Woordherkomst afgeleid van troost met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
Muiswerk Educatief (2017)
troosteloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: troos-te-loos 1. waar je somber van wordt ♢ in de regen ziet het bos er troosteloos uit Bijvoeglijk naamwoord: troos-te-loos ... is troostelozer dan ... ...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (...lozer, -t), 1. ontroostbaar, diep bedroefd, verslagen: door die teleurstelling was hij geheel troosteloos; een troosteloze weduwe. 2. waarvoor geen troost te vinden is, indroevig: in een troosteloze toestand verkeren: een troosteloos gezicht.
Jozef Verschueren (1930)
('tro:stəlo:s) bn. en bw. (...lozer, -t) 1. diep bedroefd, ontroostbaar. 2. verslagen : door die teleurstelling was hij geheel -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (—lozer, troosteloost), ontroostbaar, diepbedroefd; indroevig, ontmoedigend: een troosteloos gezicht.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: