Wat is de betekenis van troosteloos?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

troosteloos

troosteloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet van zijn trieste stemming te bevrijden Een troostelozer dorp was nauwelijks voorstelbaar. Woordherkomst afgeleid van troost met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

troosteloos

troosteloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: troos-te-loos 1. waar je somber van wordt ♢ in de regen ziet het bos er troosteloos uit Bijvoeglijk naamwoord: troos-te-loos ... is troostelozer dan ... ...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

troosteloos

verlate, aaklig; diep bedroef, wanhopig.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Troosteloos

adj. & adv., treast(e)leas.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Troosteloos

bn. bw. (...lozer, -t), 1. ontroostbaar, diep bedroefd, verslagen: door die teleurstelling was hij geheel troosteloos; een troosteloze weduwe. 2. waarvoor geen troost te vinden is, indroevig: in een troosteloze toestand verkeren: een troosteloos gezicht.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

troosteloos

bn.; troostelozer, meest -; diep bedroefd.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

troosteloos

('tro:stəlo:s) bn. en bw. (...lozer, -t) 1. diep bedroefd, ontroostbaar. 2. verslagen : door die teleurstelling was hij geheel -.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Troosteloos

bn. en bw. (—lozer, troosteloost), ontroostbaar, diepbedroefd; indroevig, ontmoedigend: een troosteloos gezicht.