trompetten
1) (1950) (Vlaanderen, inf.) veel drinken, zich bedrinken. • Trompetten. Veel drinken, zuipen. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984) 2) (1999) (Vlaanderen, sch.) luidruchtig stoelgang hebben. Vgl. op de trompet blazen. • (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboe...