trompette
trompette - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van trompetten ♢Ik trompette ♢Jij trompette ♢Hij, zij, het trompette
Wiktionary (2019)
trompette - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van trompetten ♢Ik trompette ♢Jij trompette ♢Hij, zij, het trompette
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
trompet; bazuin; uitbazuiner; sonner de la trompette, op de trompet blazen; en trompette, trompetvormig; nez en trompette, wipneus; trompetter.
Cornelis Kiliaan (1573)
1. Tuba, tuba bellica, tuba classis, classicum, buccina. vulgò trompeta. ger. trommette: gal. trompe, trompette: ital. tromba, trombetta, trompetta: hisp. trompeta: ang. trumpet. 2. Tubicen, aeneator. ital. trombetta.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: