Wat is de betekenis van trok?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

trok

trok - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van trekken ♢Ik trok ♢Jij trok ♢Hij, zij, het trok

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

trok

(de) in België soms voor: trek, in alle betekenissen.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

trok

1. Tocht; vooral in de verb. in de trok staan, op de trek, op de tocht staan. Als ene lamp die uitgeblazen werd door den trok bij ’t opengaan der poort, STREUVELS 1962, 156. 2. Periode, poos, tijdje. - Zie verder trek, in de bet. 1. Ze drinken een slok koude koffie, en wanneer de vuren in orde gebracht zijn, kan ieder aan de r...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

trok

goederewa; getrok, in ‘n trok oplaai.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Trok

m., een soort van biljartspel.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Trok

Trok - m. eene soort van biljartspel.

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)