Wat is de betekenis van trippelen?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

trippelen

trippelen - Werkwoord 1. met veel, zeer kleine pasjes bewegen Met de pop in den arm komt zij in hare vuurroode schoentjes naar ons toe getrippeld. Woordherkomst (freqtt) trippen met het achtervoegsel -el

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Trippelen

v., trippelje, trip(k)je.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Trippelen

(trippelde, heeft en is getrippeld), met lichte tred en vlugge pasjes gaan: trippelende voetjes; dat kind trippelt de ganse dag rond.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

trippelen

trippelde, heeft, is getrippeld; met kleine pasjes lopen: de mussen trippelen op mijn stoep, hippen, dribbelen.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

trippelen

(trippelde, heeft en is getrippeld) [trappen] met kleine pasjes lopen, dribbelen : de mussen op de stoep.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Trippelen

(trippelde, heeft en is getrippeld), met lichte tred en vlugge pasjes gaan: trippelende voetjes; (van paarden) telkens aandraven en weer in stap overgaan.

2024-03-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Trippelen

frequ. van trippen of trappen.

2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Trippelen

Trippelen - (trippelde, heeft en is getrippeld), met kleine pasjes gaan, dribbelen: zij is naar huis getrippeld; dat kind trippelt den ganschen dag.