trim
trim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trimmen ♢ Ik trim 2. gebiedende wijs van trimmen ♢ trim! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trimmen ♢ trim je?
Wiktionary (2019)
trim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trimmen ♢ Ik trim 2. gebiedende wijs van trimmen ♢ trim! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trimmen ♢ trim je?
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
|Eng., van to trim = o.a. lading van een schip gelijk verdelen] het verschil in diepgang van voor- en achterschip bij een schip; meer in het bijzonder bij onderzeeboten; de ideale toestand waarbij de boot in zwevend horizontaal evenwicht is, nodig voor de vaart onder water.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. net(jes), keurig, (keurig) in orde, goed passend of zittend [kleren]; II. in orde maken, gelijk-, bijknippen, -snoeien, -schaven, afsnuiten; opknappen; opmaken, garneren, afzetten; opsmukken, mooi maken; de lading verdelen van [schip]; stuwen [lading]; (op)zetten [zeilen]; tremmen [kolen]; fig onder handen nemen; trim the fire, het vuur wat oppo...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Eng.], m., (scheepvaart) het verschil tussen de diepgang voor en achter. De trim is positief bij een groter diepgang achter (het schip is stuurlastig), negatief bij een koplastig en nul bij een gelijklastig schip. De piektanks in voor-en achterpiek worden ook wel trimtanks genoemd, omdat er ter vermindering of eliminering van de trim buitenboordwa...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: