Wat is de betekenis van Triadisch?

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Triadisch

drietallig

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Triadisch

(<Gr.), bn., op drie betr. hebbend; drietallig.

2024-04-19
Vreemde woorden in de wiskunde

Dr. E.J. Dijksterhuis (1939)

Triadisch

(< Gr. = het getal drie). Drietallig. → g-adisch.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Triadisch

[Gr.], bn., 1. drietallig; 2. betrekking hebbend op het Trias.