Wat is de betekenis van treuren?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

treuren

treuren - Werkwoord 1. (inerg), (psychologie) verdrietige gevoelens koesteren, vaak na het verlies van iemand of iets Zij treurde nog lang nadat zij haar hondje verloren had.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

treuren

treuren - regelmatig werkwoord uitspraak: treu-ren 1. ergens verdrietig om zijn ♢ zij treurt om het verlies van haar poes Regelmatig werkwoord: treu-ren ik treur jij/u treurt ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Treuren

v., treur(j)e.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Treuren

(treurde, heeft getreurd), 1. zich overgeven aan, voortdurend vervuld zijn van droefheid: wat treurt ge, hooggeleerde Vos? (Vondel); inz. treuren om of over iets, nl. iets dat men missen moet: treuren om het verlies van…; 2. (bij verg.) er droevig uitzien, kwijnen: die plant treurt, ze moet verse aarde hebben;...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

treuren

treurde, heeft getreurd; verdriet hebben, droevig zijn, kwijnen: treuren om, over.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

treuren

('treurɘn) (treurde, heeft getreurd) 1. diep bedroefd zijn : om, over iets. → uitentreuren. 2. weeklagen. 3. kwijnen: dat meisje treurt al lang; de gehele natuur treurt.

2024-04-25
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Treuren

Het werkwoord dat daarvoor het meest voorkomt staat in verband met een ander werkwoord dat verwelken beteekent. Daarom wordt het ook gebruikt van de natuur (Am. 1:2; Jes. 24 : 4; 33 : 9; 24 : 7). Toch wordt het ’t meest gebezigd voor het treuren dat de mensch kan doen, vooral van het klagen om den gestorvene (Hoz. 10 : 5; Num. 8 : 8). Zoo kan...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Treuren

(treurde, heeft getreurd), 1. verdrietig, bedrukt zijn; (zegsw.) daarom niet getreurd, daardoor moet men zich niet laten weerhouden; om of over iets, nl. iets dat men missen moet; 2. kwijnen.