Wat is de betekenis van treiter?

2024-03-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

treiter

1) (1955) (Barg.) gezicht; hoofd. Wellicht verkorting van treitergezicht of treitersmoel. Vgl. aambeeld*; bakhuis*; bekwerk*; façade*; facie*; fieselefacie*; fieselemie*; front*; gaper*; gebbe*; grens*; kakement*; mufferd*; patsef*; ponem*; postzegel*; ruiker*; schim*; smikkel*; smoel*; smoelement*; smoelwerk*; snoet*; snoetenbak*; snoetwerk...

2024-03-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

treiter

treiter - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treiteren ♢ Ik treiter 2. gebiedende wijs van treiteren treiter! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treiteren treiter je?...

2024-03-28
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

treiter

hoofd, gezicht In 1955 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. • ‘Ik kijk wel uit. Ben niet kreesie! Heb het uit zijn jat gehaald en midden in haar treiter gegooid.’ ¶ G.P. Smis, Het nieuwe spionnetje (1955), p. 48 • ‘Ik schijt peuken van je treiter, mafkees. Nog één keer iets wat mij niet bevalt en ik pak je persoonlijk aan. I...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

treiter

(etym.?) 1. (ongunstig) hoofd, gezicht: Haai is moedirs mauiste al niet, moar as ie dèn sulleke traatirs trek, nou dèn mot je fèn sèllif mei lache, SMIS4 203; 2. treitertje, krentenmikje: QUERIDO 2, 376.