totok
(1875) (< Mal.) (Ned-Indië, scheldw.) volbloed Nederlander. • Totok, (jav.), echt, onvervalscht, volbloed; totok wĕlanda = een volbloed Hollander; of wel iemand, die zich nog niet in Indië thuis gevoelt. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899) • Wij Hollanders - ik bedo...