Toon
doen; Nieuwhoogduits tun.
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch
doen; Nieuwhoogduits tun.
Ontwerp nu je advertentie. Direct online!
Nederlandstalige WikiWoordenboek
Toon - Eigennaam 1. (mannelijke naam) een jongensnaam ♢ Toon ging meestal met de motor naar zijn werk. Woordherkomst Verkorting van Anthonius. Zie ook toon
Nederlands woordenboek voor onderwijs
toon - zelfstandig naamwoord 1. klank met bepaalde hoogte ♢ met welke toon begint dit lied? 1. hij zal wel een toontje lager zingen [minder praatjes hebben] 2. zij valt uit de t...
Logopedisch Lexicon
(m.), een geluid met een bepaalde omschreven gewaarwording van luidheid, toonhoogte en timbre, boven~, een trilling met een frequentie die het veelvoud is van de grondtoon. Deze tonen worden ook wel harmonische tonen genoemd, met uitzondering van de eerste; eerste harmonische ~ → grondtoon; enkelvoudige ~, → zuivere toon; grond~, syn...
Verklaringen van woorden die gebruikt worden in teksten over kunst.
Toon is: 1) (beeldend): het karakter van de kleur; de mate waarin een kleur meer of minder is verhelderd of verdonkerd is door toevoeging van wit of zwart; vgl. met tint; zie ook kleurtoontrap; 2) (muziek): het geluid dat ontstaat door het in trilling brengen van een instrument, bijv. door een snaar (gitaar, harp), lucht (blaasinstrumenten), een ve...
Woordenboek vreemde woorden
[Lat. tonus = spanning van snaar, van Gr. tonos = spanning, klank, toonhoogte, van teinein = spannen] 1. (muz.) klank met bep. trillingsgetal; afstand tussen twee noten; 2. tint, kleurnuance; wijze van spreken; 3. gradatie van grijstinten in een foto.
Encyclopedie voor Zelfstudie
elke regelmatige trilling waarvan het trillingsgetal (= aantal trillingen per seconde) binnen het hoorbaarheidsgebied ligt. Het aantal trillingen per seconde heet de frequentie of toonhoogte, de sterkte van de trillingen noemt men wel de toonsterkte. Is de trilling niet regelmatig, dan spreekt men van geruis.
Dr. S. Theissen
‘De toon valt op de tweede lettergreep.’ (Van Dale) In de zin van ‘klemtoon’ werd toon in de jaren ’50 soms als een germanisme (D. ‘Ton’) beschouwd. Sinds de jaren ’60 vermelden Van Dale en Koenen deze betekenis als niet meer gewoon of als verouderd. In sommige woordenboeken (Verschueren, Kramers, Ja...
J. van Donselaar
(de tonen), grote teen. Hij stelde Chandra voor een stuk bintgaar ( ) aan haar toon te binden en dat door een van de naden van de wand naar buiten te laten hangen. Als het touwtje er hing, zou hij weten dat zij wilde en als hij er dan aan trok zodat zij wakker werd, dan zou zij weten dat hij zou wachten (Dobru 1968b: 13). - Etym.: veroud. AN t. = t...
Geschreven door S. van Ameringen (1962)
in de muziek een enkelvoudig of samengesteld geluid, waarbij één toonhoogte als overwegend wordt waargenomen en eventueel andere toonhoogten als timbre van die overwegende toon worden ervaren (zie bovenharmonischen).
Friesch woordenboek
s., toan, klank, lûd (it); zijn — matigen, yn 'e lijte, yn lij falie, ynbine.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
I. TOON mansnaam, uit Antonius. Toontje. II. TOON m. (tonen), 1. klank van standvastig periodieke trillingen; geluid welks hoogte in verhouding tot die van andere klanken kan worden waargenomen : de muziek beweegt zich op het gebied der tonen; de sterkte, hoogte en kleur van een toon ; lage, hoge tonen, met weinig, resp. veel trillingen i...
Encyclopedie van A tot Z - 1949
zuiver sinusvormige luchttrilling (z Klank).
Winkler Prins 1947
noemt men een geluid, wanneer het geheel of grotendeels ontstaat door een constante periodische luchttrilling eventueel met de bovenharmonische daarvan. Aan een toon kan men daardoor een bepaalde toonhoogte onderscheiden. Wanneer een geluid bestaat uit een aantal tonen spreekt men van klank of — bij een bepaalde muzikale oriëntatie van d...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
I. m. tonen; teen, voetvinger. II. m. tonen, toontje; 1. klank, waarvan de hoogte bepaald wordt in verhouding tot de hoogte van andere klanken; muz. afstand tussen twee tonen ener toonschaal; toonhoogte: een verwarde massa van allerlei tonen noemt men gedruis; op de tonen der muziek; uit de toon gaan, vals zingen; toon houden, zuiver zingen; hij s...
25 delen, uitgegeven 1933-1939. Uitgeverij Joost van den Vondel te Amsterdam.
1° (muziek) a) geluid, veroorzaakt door een geluidsbron, die harmonische ➝ trillingen volbrengt. De t. zijn vastgesteld in mathematisch berekende trillingsverhouding en wel naar verschillende stemmingen: reine, Pythagoreïsche, ongelijkzwevende, gelijkzwevende. ➝ Stemming. Zie verder het art. Tonbestimmung in Riemann’s Musik-Lexikon....
Modern Woordenboek (1930-1961)
(to:n) A. m. (tonen ; -tje) [Lat. tonus] I. Eig. bepaalde muzikale klank : een diepe, hoge -; de hoogte, de sterkte, de kleur van een -. Gez. de juiste aanslaan, treffen, nl. bij het aanslaan op de piano of bij het zingen of het juiste woord op de rechte plaats weten te spreken; een andere aanslaan, op een andere, meer bescheiden manier spreken; e...
Geschreven onder redactie van theoloog F.W. Grosheide, 1925-1931
Onder onze gewaarwordingen waardoor wij kennis krijgen van de dingen buiten om, zijn ook geluidgewaarwordingen, die hierdoor ontstaan, dat we met onzen geest de prikkels opvatten, die ons gehoororgaan opvangt. De trillingen van de lucht, die met een snelheid van ongeveer 333 Meter in de seconde zich voortplanten, komen in aanraking met ons oor en l...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.