Wat is de betekenis van Toomeloos?

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Toomeloos

Toomeloos - bn. bw. (...zer, -t), zonder toom, onbeteugeld ; buitensporig : toomelooze wildheid, hartstochten ; onbedwongen : eene toomelooze begeerte. TOOMELOOSHEID, v.

2024-04-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Toomeloos

zie Bandeloos.