Wat is de betekenis van toen?

2024-04-25
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Toen

Zie Antonius

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

toen

toen - Voegwoord 1. op het tijdstip dat Hij ging naar huis toen het vijf uur was. toen - Bijwoord 1. op of na dat tijdstip Hij is toen naar huis gegaan. 2. in een vervlogen tijd Toen was dat nog...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

toen

toen - bijwoord, voegwoord 1. na dat andere ♢ eerst trok ik mijn shirt aan en toen mijn trui 2. op dat ogenblik, in die tijd ♢ toen droegen we korte rokken 1. van toen af aan...

2024-04-25
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Toen

m -> Antonius (Limb., Venlo).

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Toen

adv., doe; conj., doe’t.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toen

I. bw. 1. op dat ogenblik, te dien tijde, destijds: hij ivas toen net gepromoveerd; jij was toen een jongen van nauwelijks achttien; wat toen zonde was, dat is het heden ten dage nog; — als bijw. bep. bij een attribuut: de toen gegeven beschouwing; — verbonden met het vz. van, zie ald.; 2. ter aandu...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toen

1. bw.: hij kwam toen, op die tijd; van toen af; 2. vgw.: toen hij kwam, was het te laat, op het ogenblik, in de tijd, dat.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toen

[~ dien] 1. bw. op, in die tijd, dag enz. in het verleden: hij was hier. 2. vgw. in de verleden tijd, op het ogenblik dat: hij kwam, was het te laat. ➝ als, Opm.