Wat is de betekenis van tijdelijk?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

tijdelijk

Het begrip tijdelijk heeft 2 verschillende betekenissen: 1) niet-definitief. die of dat slechts zekere tijd in gebruik is, geldt of duurt; niet definitief in gebruik, niet definitief geldend of niet definitief durend; niet-blijvend; niet-permanent; in bijwoordelijk gebruik: gedurende slechts zekere tijd. 2) vergankelijk. die of dat g...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tijdelijk

tijdelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. voor een beperkte tijd, niet permanent Gelieve ons te verontschuldigen voor de tijdelijke hinder. tijdelijk - Bijwoord 1. voor een beperkte tijd, niet permanent Woordherkomst Afgeleid van tijd met het achtervoegsel -lijk met het i...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tijdelijk

tijdelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: tij-de-lijk 1. voor een korte periode ♢ zij woont tijdelijk in het huis van vrienden 1. in tijdelijke dienst zijn [het hebben van een arbeidscontract vo...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tijdelijk

adj. & adv., tydlik.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tijdelijk

bn. bw., 1. bn., slechts enige tijd durend, niet blijvend: een tijdelijke verblijfplaats; deze invloed heeft slechts een tijdelijk karakter; — met betr. tot de vervulling van een ambt of tot een maatregel: een tijdelijk ambtenaar, leraar; een tijdelijke uitkering; een tijdelijke betrekking; 2....

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tijdelijk

I. bn., bw. (1 voorbijgaand, vergankelijk; 2 voor zekere tijd, 3 wereldlijk, werelds, 4 Z.-N. bijtijds, vroeg): 1. het tijdelijke leven, de tijdelijke goederen, alles hier op aarde is maar tijdelijk; 2. een tijdelijke benoeming, tijdelijk aangesteld; 3. het tijdelijk gezag en het geestelijk of kerkelijk; 4. Z.-N. zorg, dat gij tijdelijk komt, tijde...

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tijdelijk

(’tijdələk) I. bn. en bw. 1. vergankelijk, voorbijgaand : -e goederen. Tgst. eeuwig. 2. voor zekere tijd, voorlopig : een -e benoeming; ergens wonen. Tgst. vast. 3. werelds : het gezag. Tgst. kerkelijk. II. bw. Gew. bijtijds.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tijdelijk

bn. en bw., 1. niet blijvend: een tijdelijke verblijfplaats; een tijdelijke betrekking; 2. voor enige tijd: tijdelijk ergens wonen; 3. aards, vergankelijk; het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, sterven; 4. wereldlijk: het tijdelijk gezag, in tegenst. met het gezag van de Kerk.