thuishoorde
thuishoorde - Werkwoord 1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuishoren ♢... dat ik thuishoorde ♢... dat jij thuishoorde ♢... dat hij, zij, het thuishoorde
Wiktionary (2019)
thuishoorde - Werkwoord 1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuishoren ♢... dat ik thuishoorde ♢... dat jij thuishoorde ♢... dat hij, zij, het thuishoorde
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: