theeleut
(1949) (sch.) iemand die van thee houdt. • Doodgewone slecht gedisciplineerde theeleut. 'n Vent die zich in alle opzichten laat gaan. (De Nieuwe Stem. Jaargang 4. 1949) • Ondanks het tuimelende verbruik zijn we intussen nog altijd een volk van theeleuten. (het Vrije Volk, 05/11/1965) • Anna noemde hem zelfs een ‘theeleut&rsqu...