teren
(2018) (inf.) ophoepelen, weggaan. • ‘Hé Kale, komen je kinderen je eindelijk eens bezoeken? Zou tijd worden ook.’ ‘Teert naar je eiland, Klamme,’ zei de man. (Ru de Groen: Een dagje in de stad. 2018)
Marc De Coster
(2018) (inf.) ophoepelen, weggaan. • ‘Hé Kale, komen je kinderen je eindelijk eens bezoeken? Zou tijd worden ook.’ ‘Teert naar je eiland, Klamme,’ zei de man. (Ru de Groen: Een dagje in de stad. 2018)
Nederlandstalige WikiWoordenboek
teren - Werkwoord 1. (ov) met teer besmeren ♢ De schipper heeft de sloep geteerd. 2. in zijn levensonderhoud voorzien Uitdrukkingen en gezegden ♦ Op zijn vet teren leven van gespaard geld
Ontwerp nu je advertentie. Direct online!
Nederlands woordenboek voor onderwijs
teren - regelmatig werkwoord uitspraak: te-ren 1. er zwarte, kleverige verf op smeren ♢ de boer heeft de boot geteerd 2. gebruiken om van te leven ♢ op een boterham kan ik niet teren! ...
Peter Bakema
(teerde, geteerd) goed eten en drinken, feestvieren - teren en smeren, brassen. Diksmuide ligt in het hartje van het Boterland, een betere aanduiding dat het er prima teren en smeren is, kan je zelf eigenlijk niet verzinnen. - GvA, 12-01-2002.
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg: Vloeken, een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie (SDU, 2001).
God zal je teren! is een verwensing die eenmaal werd aangetroffen. Het hulpwerkwoord zullen heeft vanouds de betekenis ‘moeten’. Dat plaatst ons niet voor verrassingen. Die verrassing zit in het werkwoord teren, dat ik niet opvat als ‘met teer bestrijken’, maar als ‘met de tering slaan, treffen&rsq...
Nederlandse encyclopedie
I.(teerde, heeft geteerd), 1. in zijn levensonderhoud voorzien, leven; m.n. wat betreft het gebruik van voedsel: op kosten van anderen teren, op zijn vet teren; 2. (gew.) goede sier maken, overdadig leven: teren en smeren. II.(teerde, heeft geteerd), met teer bestrijken: een schutting teren.
Friesch woordenboek
v.; (met teer bestrijken), tarje.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
I. TEREN (teerde, heeft geteerd), 1. (overg.) doen verdwijnen, te niet doen ; zie bij Terend; 2. (overg.) (van voedsel) verwerken, verteren, digereren; in Z.Ned.: mijn maag kan dat niet teren; — (abs.) mijn maag teert niet; 3. (onoverg.) in zijn levensonderhoud voorzien, leven ; inz. wat betreft het gebruik van voedsel...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
I. teerde, h. geteerd (met teer bestrijken): een schutting een boot teren. II. teerde, h. geteerd (verteren): en smeren, smullend opmaken; achteruit teren.
Modern Woordenboek (1930-1961)
(teerde, heeft geteerd) I. met teer bestrijken: een boot -. II. 1. Veroud. verteren: mijn maag kan dat niet -. ➝ boom. 2. goed eten en drinken: - en smeren, smullend opmaken. 3. leven: op kosten van anderen -. ➝ bodem. 4. mager worden, kwijnen: een -de zieke.
Keur van Nederlansche woordafleidingen
(verteren) van den Germ. wt. ter = stukscheuren, vernietigen.
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip teren heeft 2 verschillende betekenissen: 1. teren - teren - (teerde, heeft geteerd), met teer bestrijken : eene schutting teren. TERING, v. 2. teren - teren - (teerde, heeft geteerd), goed eten en drinken: van den hoogen boom teren, op zorgelooze wijze groote verteringen maken, zijn kapitaal opeten; op kosten van anderen teren, leven;...
I.M. Calisch (1864)
Teren, (B. TEEREN), bw. gel. (ik teerde, heb geteerd), met teer bestrijken. *-, bw. ow. goede sier maken, goed eten en drinken, slempen; verteren (spijzen); verteringen maken wier bedrag dat der inkomsten overtreft; (fig.) op zijn smeer -, leven van hetgeen men overlegd of gespaard heeft. *-, ow. mager worden, kwijnen. *-D, bn. kwijnend.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.