tent
1) (1924) (inf.) lokaal waar men zich kan ontspannen: café of dansgelegenheid. • Hè! hè! - wier geroepen, - hij dinkt dat er nog volk is in zijn tent, hè! (Herman de Man: Rijshout en rozen. 1924) • "Gezellige tent heb jij uitgezocht", zei Jan tegen Bob. (Willy van der Heide: Vreemd gespuis in een warenhuis. 19...