Wat is de betekenis van Temerig?

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

temerig

eentonig langsaam.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Temerig

adj. & adv., teamerich, kliemerich, kliemsk, sleperich, sleau; — praten, op ien team fuortprate.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Temerig

bn. bw. (-er, -st), 1. zeurig, lijmerig: een temerige stem; — temerig praten; 2. talmachtig: zij is altijd even temerig, even langzaam.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

temerig

bn., bw. (zeurderig, lijmerig): een temerig gezang; temerig spreken.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

temerig

bn. en bw (-er, -st) lijmerig, slepend.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Temerig

bn. en bw. (-er, -st), zeurderig, lijmerig.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Temerig

Temerig - bn. bw. (-er, -st), slepend: eene temerige stem; temerig praten; talmachtig: zij is altijd even temerig, even langzaam.