Wat is de betekenis van temer?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

temer

temer - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die teemt Woordherkomst Naamwoord van handeling van temen met het achtervoegsel -er

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Temer

s., kliemer, seamelder.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Temer

m. (-s), iem. die teemt.

2024-04-19
Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

temer

vrezen-, bang-, beangst zijn voor.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

temer

m. temers (vervelende prater; zeurkous).

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Temer

Temer - m., TEEMSTER, v. (-s), vervelende spreker, spreekster. TEMERIJ, v. vervelende, lijmerige praat.