Wat is de betekenis van tel?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tel

tel - Zelfstandignaamwoord 1. zeer korte tijdsduur. 2. seconde 3. (Jiddisch-Hebreeuws) ruïneheuvel, gevormd door opeenvolgende lagen van bewoning tel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tellen ♢ Ik tel 2. gebiedende wijs van tellen ...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tel

tel - zelfstandig naamwoord 1. korte tijd ♢ als je één tel wacht, dan ga ik mee 1. op je tellen passen [opletten dat je niet iets verkeerds zegt] 2. in tel zijn ...

2024-04-20
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

tel

Een mensenleven is daar van weinig tel (weinig waard).

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

tel

- van geen tel zijn, onbelangrijk zijn, niet van tel zijn. Toch is die er, al is ze niet fraai. Op de beurzen bestaat geen politieke correctheid. Daar heerst de rauwe afweging van belangen. Ethiek is er van geen tel, het gaat alleen om puur winstbejag. - DS, 19-03-2003. - dat is niet van tel, dat doet er niet toe. Met jaarlijks 2,5...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tel

getel, getal vasstel; getalle in volgorde opnoem; van waarde wees; reken; ag.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tel

s., tel; dekwijt zijn, fan ’e tel wêze, de tel bjuster wêze; inzijn, yn tel wêze; niet in — zijn, gjin tel, net yn tel wêze.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tel

I. m., 1. het tellen: dat is een hele tel, dat te tellen duurt lang, valt moeilijk; ik hield geen tel van dag of nacht;ik was de tel kwijt, ik had mij in het tellen vergist, ik was vergeten wat ik reeds geteld had; zij is de tel kwijt (van een zwangere vrouw gezegd), zij heeft haar briefje verloren. 2. getal: ...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tel

I. m. (1 het tellen, telling; 2 achting): 1. bij de tel verkopen, bij het getal, b.v. turf; dat is een hele tel; van de tel raken, in de war; de tel kwijt zijn, het juiste getal niet weten; 2. (niet) in tel zijn, (weinig) geacht worden; nog: op zijn tellen passen, op alles goed letten, op zijn qui-vive zijn. II. v. tellen 1. v. (telganger), ook,...