Wat is de betekenis van tata?

2024-04-24
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

tata

(Surinaams) Nederlander. Voor het eerst gesignaleerd in Het Parool (25/11/1989) als Amsterdams scholierenslang voor ‘rotnederlander’. Maar Surinamers weten wel beter; in Nederland barst het van de illegale Surinamers -mensen die na de onafhankelijkheid voor het Surinaamse staatsburgerschap kozen, maar later spijt kregen. Weten die &lsqu...

2024-04-24
Lexicon van de multiculturele samenleving

Martin Meulenberg (2003)

Tata

(Straattaal) Blanke, Hollander. Afkorting van ptata, Sranan voor aardappel, de essentie van de Hollandse maaltijd.

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tata

sien tatta.

2024-04-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

tata

(Sp.) vleinaam voor vader.

2024-04-24
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Tata

Dorp in Transdanubië (Hongarije); circa 6500 inwoners, Katholiek; vroeger vesting. Vischvijvers. Tatabanya (Tata-mijn) met steenkolenmijnen.