Wat is de betekenis van Tamboer-majoor?

2025-03-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tamboer-majoor

(<Fr.), m. (-s), opperste der tamboers, die de titel heeft van sergeant-majoor.

2025-03-15
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Tamboer-majoor

[zie majoor; van Fr. tambour-major] opperste van de tamboers, met de titel van sergeant-majoor; wordt tegenwoordig tambour-maître (niet uit het Fr.) genoemd.

2025-03-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tamboer-majoor

m. tamboer-majoors (mil. oppertamboer, eerste, leider der tamboers); tegenw. sergeant-tamboer.

2025-03-15
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Tamboer-majoor

Onderofficier, hoofd en onderwijzer van de tamboers.

2025-03-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tamboer-majoor

(tam'boer) m. (-s) eerste der tamboers, oppertamboer.

2025-03-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tamboer-majoor

m. (-s), sergeant-majoor met de functie van tamboer-maitre.

2025-03-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tamboer-majoor

Tamboer-majoor - m. (-s), opperste der tamboers, heeft den titel van sergeant-majoor.