tabernakel
(19e eeuw) (inf.) lichaam. 'Iemand op z'n tabernakel geven': hem of haar een pak slaag geven. Zie ook tabberd*; haar tabernakel staat open. • Pas maar op je eigen tabernakel, mijn brave! (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. Indische typen en schetsen. 1897) • Tabernakel. In uitdrukkingen als hij heeft veel met zij...