Wat is de betekenis van Sukkelaar?

2024-04-23
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

sukkelaar

sukkel, arm persoon En toch zijn het brave mensen die, ondanks hun armoede, doorgaans toch bereid zijn een homp brood, enkele eieren of een snee ham met een sukkelaar te delen, maar ditmaal wint hun afkeer het van hun medelijden. (Paul Koeck, De gigolo) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 5 Vlaamsheid: 3

2024-04-23
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

sukkelaar

arme jongen, man

2024-04-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

sukkelaar

Stakker, stumperd; ook: sukkel, sufferd, sul. Een onbekende vertrouwde hem iets toe, dat hij naar de pastoor moest dragen .... Zou hij hier misschien een sukkelaar kunnen helpen? LANGENS 1947, 15. Als een werkman kwaad is dan trekt hij naar zijn syndikaat maar voor sukkelaars lijk wij bestaat dat natuurlijk niet en alle andere mensen die werken tr...

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Sukkelaar

s., sukkelder, heuker, t(s)jirmer, lijer.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sukkelaar

m. (-s), thans vooral in Z.-Ned., 1. iem. die met tegenspoed te kampen heeft; 2. iem. die niet flink handelt, zich niet weet te redden; sukkel.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sukkelaar

m. sukkelaars (iem., die sukkelt, die aanhoudend of telkens weer ziek is; ook: iem., die niet bij de hand is; geestelijk of lichamelijk zwakke, hals, bloed).

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sukkelaar

m. (-s), sukkel.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Sukkelaar

Sukkelaar - m., SUKKELAARSTER, v. (-s), die sukkelt.