Suizelen
v., sûzelje.
Van Dale Uitgevers (1950)
(suizelde, heeft gesuizeld), 1. zachtjes suizen, een zacht suizend geluid maken: de suizelende abelen; 2. duizelen; suizebollen: hij suizelde van de slag.
M. J. Koenen's (1937)
suizelde, h. gesuizeld (1 zacht suizen; 2 duizelig zijn of worden, waggelen; dreigen te vallen): 1. zachtkens suizelen de abelen; 2. suizelen van de slag.
Jozef Verschueren (1930)
('suizələn)(suizelde,heeftgesuizeld) [Frekw. suizen] 1.Dicht zacht suizen : het van de abelen. 2. suizebollen.
J.H. van Dale (1898)
Suizelen - (suizelde, heeft gesuizeld), suizebollen; suizen. SUIZELING, v. (-en), draaiing, bedwelming.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: